Een aangrijpende autobiografie van een jonge vrouw die bijna twintig jaar geleden de verschrikkingen in Afghanistan ontvluchtte en hier soulaas hoopte te vinden. Ze verhaalt van haar gelukkige jeugd in een wijk in Kabul, waar Pahstun, Tajik en Hazara vredig naast elkaar wonen ondanks de verschillen. De grote omslag komt in 1992 als de burgeroorlog uitbreekt. De verschrikkingen daar zou geen kind moeten ondergaan. Palwasha en haar familie vluchtten met hulp van haar broer die naar Amerika ontsnapte. Na veel omzwervingen komen Palwasha en haar zus in Nederland aan. De ellende stopt hier niet: ze lijdt aan nachtmerries, kan niet eten en de instanties schrijven steeds zwaardere medicijnen voor. Veel begrip voor haar situatie is er niet. Toch weet ze zich te ontworstelen aan deze neergaande spiraal door het schrijven van dit verhaal. In korte hoofdstukken schetst ze een beeld van het leven voor en tijdens de oorlog, en haar ontberingen in Nederland. Verbazingwekkend helder omdat ze zichzelf heeft leren lezen en schrijven. Een openhartig relaas over trauma en hoe daar mee om te gaan.