In vijf delen wordt een op feiten gebaseerd beeld gegeven van de utopische woon- en werkgemeenschap Walden die psychiater en schrijver Frederik van Eeden (1860-1932), geïnspireerd door de roman 'Walden' (over een commune in het bos) van de Amerikaanse schrijver Thoreau, in 1898 in Bussum stichtte. Aarzelend begonnen, groeide de kunstenaarskolonie in een paar jaar uit tot een veertig mensen tellende commune, voor de helft bestaand uit kinderen, maar ging in 1907 failliet, door zakelijk wanbeheer en verduistering. Vanuit verschillende standpunten, van Van Eeden, zijn vrouw Martha, patiënten, aanbidsters, wordt in tekst, brieven en dagboekfragmenten beschreven hoe de idealen afbrokkelden. De gepensioneerde Vlaamse docente, die afwisselend woont in Antwerpen en Zuid-Afrika, schreef eerder een muzikaal sprookje en een jeugdroman. In deze roman geeft ze een goed beeld van de kunstenaarskolonie, de idealen van Van Eeden en zijn omgeving, wat daarvan terechtkwam en geeft een uitstekend tijdsbeeld. Vooral boeiend voor wie de laat negentiende-eeuwse kunst en literatuur volgt en bekend is met Van Eeden en Walden.