Evenals in 'Wonderkinderen' ontmoet de lezer hier een kind dat opgroeit met tegenwind. Letterlijk en figuurlijk. Het is 1913, Ingrid (3) woont op het fictieve eilandje Barrøy in Noord-Noorwegen met haar ouders (Hans en Maria), Hans' vader en zuster (Martin en Barbro). Vanaf Barrøy kunnen de bewoners het vasteland zien, maar vanaf daar is het eiland onzichtbaar. De vrouwen knopen en repareren netten, verzamelen vogeleieren, snijden turf, kweken groenten en aardappelen, verzorgen het vee. Allemaal volgens de tradities van generaties. Ingrid groeit op en leert van haar vader 'naar de zee te kijken en niet bang te zijn als de zee op haar onstuimigst en leerzaamst is.' 's Winters gaat Hans naar de Lofoten om vis te vangen en te handelen; de vrouwen beheren huis en haard. Als jong meisje treedt Ingrid in dienst bij een rijke familie aan de wal en in 1928 keert ze, noodgedwongen, terug. Het boek leest als een schilderijenexpositie. Landschappen en taferelen trekken aan de lezer voorbij. Chronologisch opgebouwd in de derde persoon. Knap vertaald! Waanzinnig mooi boek voor volwassenen die van het Noorden houden en van overleven in barre omstandigheden.