In het Amsterdam van 1737 investeren joodse bankiers in de slavenhandel. Salvino, een joodse koopman, besluit naar Ghana te gaan voor een ooggetuigenverslag. Hij ontfermt zich over een Ghanese jongen die uit zijn dorp is verjaagd en nu op het fort van Elmina wacht op slaventransport naar Suriname. Salvino is verbijsterd over wat hij ziet en hoort van deze Kwodwo. Hij noteert alles in zijn dagboek. Kwodwo wordt door Salvino een vrij man en wordt ingewijd in het joodse geloof. In Holland zal hij jood worden. Dat ritueel wordt ruw verstoord door joodse regenten, die al eerder betrokken waren bij gijzeling en moord. Kwodwo beseft dat zijn herwonnen vrijheid betrekkelijk is, nu hij een joodse slaaf is geworden. De schrijver, een rabbijn, vertelt een mensonterende geschiedenis met de nadruk op de joodse bijdrage, middels twee fictieve personages die iets te mooi zijn neergezet, hoe schrijnend de afloop ook is. Het verhaal leest als een trein. Met achterin een woordenlijst. Normale druk.