Amsterdam, achttiende eeuw. Sinds zijn vader vertrok met de walvisvaart woont Pontus in het Aalmoezeniersweeshuis. Hij mist zijn pa, maar hij is best gelukkig, zeker sinds hij een baantje heeft als bezorger op de vismarkt. Op een middag vindt Pontus een dodelijk verwonde man in een steegje waar hij net een partij vis heeft afgeleverd - en voor hij het weet wordt hij beschuldigd van moord. Hij moet uit handen zien te blijven van de schout en zijn rakkers en komt terecht bij de bende van Lijp Kot. Die biedt hem onderdak en bescherming, maar in ruil moet Pontus zich aansluiten bij Lijps boevenbende. Terwijl hij zijn vader nog zo had beloofd zich nooit tot stelen te verlagen. Het harde leven als bendelid valt Pontus zwaar, en ondertussen is de moord op Karel Touhout nog steeds niet opgehelderd. Zal hij zijn naam kunnen zuiveren?