Intrigerende, spannende, leerzame maar voor de doorsneelezer behoorlijk uitdagende dystopische SF-roman van de Oostenrijkse auteur (1990) over het thema kunstmatige intelligentie. In een gigantisch laboratorium dat afgeschermd is van de verwoeste buitenwereld wordt gewerkt aan een supercomputer genaamd DAVE, die door zelflerend zelfbewustzijn alle problemen zal oplossen. De programmeur Syz is een radertje in deze rigide klassenmaatschappij, waar de duizenden programmeurs een slavenleven leiden. Hij is geobsedeerd door de vraag of een machine ooit zelfstandig kan denken. Doordat hij verliefd wordt, DAVE dreigt uit te vallen en vooral omdat hij uitgekozen wordt om zijn herinneringen aan de machine te voeren, komt hij onverwacht terecht in de luxueuze inner circle van de macht. Meer en meer begint hij de intenties achter het project te wantrouwen. Dé doelgroep van dit boek is de nerdy (millennia-)lezer, die zal smullen van de organische wijze waarop de vele (meta-)verwijzingen en uitstapjes naar de geschiedenis van kunstmatige intelligentie, filosofie, techniek en popcultuur in het verhaal verweven zijn. Maar zelfs diens hoofd zal tollen van het spiegelpaleis-achtige einde.