Kim, de hoofdpersoon, wordt vijftig. Voor het feest nodigt zijn jongste zoon Tevi stiekem uit, die net als Kim uit Cambodja vluchtte en met hem en Ines, zijn vrouw, opgroeide. Het verhaal van hun precaire ontmoeting na zo'n twintig jaar wordt afgewisseld met de beschrijving van hun leven in Cambodja, met de Rode Khmers aan de macht. Hun gruweldaden ondervonden zij zelf, maar Kim leek er als ingelijfde kindsoldaat ook aan bijgedragen te hebben. Eerst werkte hij op een boerderij en slachtte er eenden. Zijn ouders werden als afvalligen beschouwd en zijn net als die van Tevi om die reden vermoord. Kim is niet blij met de komst van Tevi: hij had zijn verleden afgezworen, ook had hij er nooit over gesproken. Tussendoor wordt het jaar 1993 aangehaald, toen zij een paar waren en een kind verwachtten. Tevi beschuldigt hem nu van moord op haar familie, wat de reden was om hem toen te verlaten. Zij wil dat hij het toegeeft, hij ontkent het echter. Na haar vertrek reist hij weer naar Cambodja. Boeiend, aangrijpend familieverhaal bedachtzaam verteld.