Bij een bomaanslag in het gemeentehuis van een kleine Vlaamse stad komt de burgemeester om. Op fragmenten van de bom worden de vingerafdrukken aangetroffen van een militair die jaren geleden spoorloos verdween. Inspecteur Johan Pieters komt terecht in een wespennest van intriges: de burgemeester had een verhouding met zijn secretaresse, de vrouw van de burgemeester houdt er minnaars op na, onder wie Jorn, de beste vriend van de militair, die al snel hoog op het verdachtenlijstje komt. Ook Walter, de ex van de vrouw van de inspecteur en samen met haar beste vriendin, die net uit de gevangenis is ontslagen, komt weer in beeld als hij wraak wil nemen voor het verlies van zijn dochter. Deze derde roman van de Vlaamse auteur is te volgepropt met nevenintriges waardoor het verhaal van de hak op de tak springt en de lezer zich constant moet afvragen wat er nu weer aan de hand is en met wie. De politionele onderzoeken zijn nogal simplistisch, net als het taalgebruik zodat het boek alleen maar het predicaat goed bedoeld opgespeld krijgt.