Deel één speelt zich af op Sicilië aan het einde van de 19e eeuw. De macht van de landadel brokkelt af en de jonge Italiaanse staat schaft de kloosterorden af. Een jonge baron, Pietro Sala, een notoir levensgenieter, verdediger van de oude aristocratie, wordt verliefd op de 15-jarige Maria. Zij is de dochter van een verarmde advocaat die er socialistische ideeën op nahoudt. Maar de ideologische tegenstellingen vormen geen belemmering voor een huwelijk, hoewel het meisje geen bruidsschat heeft. Al snel treedt Maria uit de schaduw van haar man en wil zij het lot van de minstbedeelden verbeteren. Op een reis naar Tripoli ontdekt zij haar liefde voor Giosuè, met wie zij voordien enkel vriendschappelijk omging. De liefdesgeschiedenis kent momenten van scheiding en hereniging en duurt 20 jaar. Het laatste deel van de roman speelt zich af in de tijd van het fascisme, de rassenwetten - Giosuè is joods - en de Tweede Wereldoorlog. Zo overspant het werk een tijdsspanne van 50 jaar en is, naast een liefdesgeschiedenis, ook een mini-geschiedenis van Sicilië en Italië.