Het is begin 1900 als Marie de Man met zoon Jan en twee dochtertjes vlucht van Rotterdam naar haar geboortedorp Oud-Beijerland. Reden is dat haar man in zijn veelvuldige dronken buien het gezin mishandelt en dat er door de armoede nauwelijks eten is. Na inwoning bij haar broer en zijn vrouw wordt ze huishoudster bij een veertig jaar oudere man met wie ze vanwege de toekomst van haar kinderen een verstandshuwelijk sluit. Alleen op die manier is de droom van haar zoon om bakker te worden, te realiseren. Marie, die alles over heeft voor haar kinderen, krijgt ondertussen te maken met zorgen als haar man en haar schoonzus ernstig ziek worden. Daarnaast vat ze liefde op voor een andere man, iets wat niet bij iedereen goed valt. Een verhaal dat naast een familiegeschiedenis een goed tijdsbeeld geeft. De auteur (1946), die al ruim 100 romans heeft geschreven, heeft zich laten informeren door twee bakkersfamilies om zo aan de nodige informatie te komen over het bakkersvak van ruim honderd jaar geleden. Eerste deel van een trilogie.