Anne Frank overleeft het concentratiekamp en keert terug naar Amsterdam en haar vader. Ze wordt geplaagd door woede, schuldgevoel en hopeloosheid. Zus Margot verschijnt haar - in voddige kampkleren - als een gewetensvol alter ego. Anne ziet niet hoe ze in Nederland een nieuw leven kan opbouwen en ze droomt van Amerika. Pas als ze haar dagboek terugkrijgt van haar vader, ziet ze een toekomst als schrijfster voor zich, helemaal als Cissy van Marxveldt haar vertelt hoe goed het geschreven is. Gillham heeft lang onderzoek gedaan voor dit boek, wat vooral te merken is aan de Nederlandse woorden die (vaak foutief) door de tekst gestrooid zijn. Er zit nauwelijks plot of psychologische ontwikkeling in. De eerste acht hoofdstukken beschrijven het leven in het Achterhuis, het laatste hoofdstuk speelt vijftien jaar later in Amerika. Het tussenliggende gedeelte laat zien hoe Amsterdam opkrabbelt na de oorlog, en hoe vader Frank weer een normaal leven opbouwt. Gillham zegt in een interview dat hij Anne wil laten zien als een toonbeeld van hoop. Dat had hij beter aan Annes dagboek kunnen overlaten.