In zijn reeds zevende bundel blijft de dichter (Eeklo (B.), 1946), die vroeger kunstfilosofie doceerde in Rotterdam, trouw aan zijn adagium van 'de eeuwige terugkeer van het gelijke', zoals ook de ondertitel, naar Nietzsche, bij deze poëzie luidt. Citaten van Zarathoestra en Rutger Kopland ondersteunen de mening dat anders zijn een illusie is, behalve misschien voor de blinde. De dichter (1946) verwoordt dat besef in korte regels die de lezer meevoeren over de grenzen van de werkelijkheid. De aanleiding voor die verwondering van de geheimen daarachter is nu eens de danseres, haar bloedsomloop en spieren, dan de vrouw en de liefde, de stilte, het sprakeloze. De taal is een dwaallicht naar sporen van het onveranderlijke in heden en verleden en verder. De woorden worden hier nergens uitvergroot. Het is zeer aansprekende poëzie die zich laat herhalen en wel op hetzelfde neerkomt, maar die toch blijft groeien in het denken over de tijd en het leven. Fascinerend zonder tegenspraak. Een mooie spirituele bundel. Korte, eenvoudige regels voeren de lezer mee in de filosofische opvatting dat alles in wezen gelijk is en eeuwig terugkeert.