De gedichten in deze debuutbundel van romanschrijver Rob van Essen zijn zeer toegankelijk en voor een groot deel ook luchtig van toon, maar na een tweede of derde lezing worden de diepere laagjes zichtbaar. De spreektaal, doorspekt van taalvondsten, maken de zinnen aantrekkelijk. Zijn poëzie verheft het dagelijks leven tot iets wonderlijks, iets pijnlijks of ingrijpends. Al in het openingsgedicht fantaseert hij over een wereld waarin alles al geschreven is: alles was geschreven en er daalde/een grote rust neer op de wereld/ achter hun bureau vergingen schrijvers/langzaam tot stof (...). Hiermee relativeert hij tegelijkertijd de bundel en zichzelf, hij zaait een soort twijfel, aan het bestaan en aan de functie van de mens in de wereld. Zeer treffend is het gedicht Murmuratie, dat begint met: als meningen vogels waren/werd je gek van het gekrijs. Van Essen slaagt erin, net als in zijn korte verhalen, met zijn andere blik op de dingen en de wereld de lezer even te laten stilstaan om in alle rust rond te kijken en na te denken.