In deze selectie van gedichten één woordenstroom van strijd, bloed, oorlog, geweld en mannelijkheid. Krachtige originele metaforen in Kleine Krijgskunde: 'als zij naar de benen grijpen / van de oude nonnen / die ouder worden nog / als zij krijsend achterover vallen / in de harige wolk van hun habijt.' Toch brengt de verheerlijkte oorlog uiteindelijk niets: 'en wij zullen lachen met de gezamenlijke / van gif doortrokken mond / als men ons met de lijken verwart.' Na deze afdeling volgen Een rondreis en Liederen van een andere zee en nog zes verspreide gedichten. We lezen onder meer over exotische verdwenen werelden, Egypte, vrouwen, negers met veren, aanschijn, teloorgang, 'marmer dat rot', en tussen neus en lippen door een kort gedicht over doodsangst verbeeld door een vleugellamme vogel. Alles balt zich samen: 'voor het verschrikkelijk ogenblik, / waarop ik vallen zal'. Ferron zelf stelt: 'De dichter is de buikspreker gods. Hij wil de opperste waarheid verwoorden en blijft steken in kermisvermaak.' Met een introductie van P.F. Thomèse en een verhelderende uitleg van Gerben Wynia over de dichter 'Loetje'.