In breed beplooide verzen zoekt Liesbeth Lagemaat (1962, Bergen op Zoom) naar een eígen plek in het tumult van de omringende werkelijkheid. De titel, die veel verwante betekenissen kent, is in dit opzicht een ware trouvaille. Vrijwel alle gedichten beslaan meerdere pagina's. Lagemaat gebruikt bovendien niet alleen lange regels en enjamberende zinnen, ook haar zegging is rijkelijk voorzien van met name bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, samenstellingen en neologismen: 'een kwak diep chocoladebruin', 'stofthee', 'het vergeetdozige botje van een gekloven kip'. De helderheid komt weliswaar regelmatig in het geding, maar daar staan vaart en diepgang tegenover en vooral tal van taalvonken. Ook opvallend is haar fascinatie voor 'lei', 'kobalt', 'arduin' en andere materialen. Ze zet schilders in, zoals Pyke Koch en Edvard Munch, wat haar de gelegenheid geeft met kleuren uit te pakken en in andere vormen van waarneming af te dalen. De bundel bestaat uit vier intelligent op elkaar afgestelde delen. Hun som toont overtuigend aan hoe taal gevarieerd en toch steeds zinvol kan worden gebruikt. Poëzie van de moeilijkere maar ook betere soort, van een dichteres die al een paar relevante prijzen won.