In deze roman van een Nieuw-Zeelandse schrijfster (1970) worden twee kinderen gevolgd in hun dagelijkse beslommeringen in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de jaren daarna. Erich, woont op een boerderij vlakbij Leipzig, Sieglinde woont in Berlijn. Erich is enig kind en wordt door zijn nazistische moeder ver gehouden van de Poolse dwangarbeiders die bij hen werken. Sieglinde heeft nog twee jongere broertjes en haar moeder heeft een telneurose. Haar vader doet geheimzinnig over zijn werk dat belangrijk zou zijn voor het nazirijk. De auteur gaat met grote sprongen door de jaren heen en laat zien hoe de kinderen opgroeien in een sfeer waarin de persoonsverheerlijking van Hitler haar hoogtepunt bereikt. Het verhaal biedt een ongebruikelijke meerlaagse inkijk in het alledaagse leven van Duitsers, die zich lieten leiden door wat de propagandamachine hun liet geloven. Het is geen gemakkelijke lectuur met bovendien geregeld commentaar van een alwetende verteller van wie de identiteit pas op het einde wordt onthuld. Een bijzonder boek dat veel inleving van de lezer vraagt. Winnaar van the Ockham New Zealand Award 2017.