Een gemengd Nederlands-Frans gezelschap zit bij elkaar in het vakantiehuis van de familie Helder-Chanet, op het plateau van Aubrac. Buiten woedt een sneeuwstorm. Eerder die dag is de zoon Thomas begraven. Hij was schrijver, 46 jaar, ongeneeslijk ziek, en wilde in Châteauvieux sterven en worden begraven. De familie Helder maakt deel uit van de Amsterdamse grachtengordelelite; de zoons verkeren, of verkeerden, in de hoogste regeringskringen. De aanwezigen halen herinneringen op aan Thomas, en hun vakanties op het plateau. Daarin speelt Margaux Chanet een belangrijke rol. Men ziet haar terug na een lange afwezigheid. Zij is plotseling vertrokken na de zelfgekozen dood van haar broer Jean. Iedereen ondervraagt haar liefdevol over de reden van haar vertrek. Is het schuldgevoel? De gesprekken geven maar weinig informatie over Margaux’s motieven. Ze zijn trouwens nogal filosofisch van aard, en soms ook duister. Een intrigerende roman die het een en ander te raden overlaat. Het boek is ook een eerbetoon aan de Amsterdamse grachten. Dit is de zevende roman van Muriel Barbery (1969).