Opzet van dit dikke overzichtswerk is een cultuurgeschiedenis van Rusland vanaf circa 1770 tot circa 1970, waarbij vooral literatuur en muziek en in mindere mate schilderkunst aandacht krijgen. De titel, ontleend aan een scène in Tolstoj's 'Oorlog en vrede', waarin een jonge aristocrate zich verwant toont met een volksmelodie, is een zinnebeeld voor de culturele verwevenheid van het Russische volk. Na inleidende hoofdstukken over tsarisme, aristocratie, lijfeigenschap en de positie van de vrouw worden de grote figuren van Poesjkin tot Nabokov, van Moesorgski tot Strawinsky zodanig in hun historische context behandeld dat zij voor de lezer gaan leven. Speciale aandacht krijgen Gogol, Dostojevski, Tolstój, Tsjechov, Gorki, Majakovski, Achmátova, Tsvetájeva, maar ook Kandinsky, Eisenstein, Tarkóvski en Sjostakóvitsj. Hoewel nog vele anderen ter sprake komen, is het oogmerk van de auteur niet volledigheid maar een diepergaande mentaliteitsgeschiedenis. Resultaat is een uitermate leesbaar standaardwerk, dat zorgvuldig is vertaald. Van de bijlagen zijn vooral de zeer uitvoerige, beredeneerde literatuuropgave en het register van belang. Bruikbaar en aanvullend naast de handboeken van K. van het Reve en E. Waegemans. Ongewijzigde herdruk.