Jos Kessels kan gezien worden als de Michael Sandel van de Lage Landen. In Het welgetemperde gemoed geeft hij een aanzet tot denken over jezelf in de traditie van de Bekentenissen van Augustinus en Rousseau, met de muziek van Bachs Das wohltemperierte Klavier als uitgangspunt.
Aan de hand van het meesterwerk van Bach reflecteert Kessels op zijn eigen leven. Hij verbindt de wendingen, kenteringen, harmonie en disharmonie uit Bachs muziek aan episodes uit zijn persoonlijke geschiedenis. Het gevolg van Kessels' zoektocht is dat de lezer onwillekeurig ook over het eigen leven gaat nadenken. Het ogenschijnlijk particuliere project van Het welgetemperde gemoed krijgt zo een universele zeggingskracht.
Kessels laat zien hoe hij streeft naar harmonie en verzoening van tegenstellingen, zich verdiept in de klassieke filosofie, de ideeënleer ontdekt en zich als filosoof op de markt begeeft om het 'ideeënkijken' in praktijk te brengen. Hij is een denker die doener wil zijn, een gespletene die een geheel wil worden, een sterveling die het goddelijke zoekt. Hij wil zelf muziek worden, het eigen gemoed en dat van anderen temperen, zoals Bach het getemperde klavier laat klinken. Maar uiteindelijk blijkt dat het zuivere ideaal nooit te realiseren is: mensen zijn nu eenmaal zot en troebel. Muziek kan alleen een spiegel zijn.