Voor enkele weken trekt een naamloze ik-verteller in bij een speelman om van hem het kralenspel, een wijze van beschouwen en denken, zo goed mogelijk te leren spelen. Zij voeren daartoe gesprekken, die de speelman steevast opent met een schijnbaar simpele vraag. Daarop ontspint zich een dialoog tussen meester en leerling, waarin het gaat om onderzoek naar waarnemingen, persoonlijke ervaringen, betekenissen en de daarachter schuilende idee. In deze dialogen toont de in paradoxen en orakeltaal sprekende speelman zijn meesterschap door lucide verbanden te leggen tussen filosofie, muziek, wiskunde en poëzie, waarbij hij zijn leerling danig op de proef stelt. De auteur (1948), als filosoof gespecialiseerd in en publicerend over het socratische gesprek, presenteert praktische filosofie in de vorm van een strak gecomponeerde kleine roman, geschreven in een bijzonder beeldrijke en ook wel hermetisch aandoende taal. Hij verbindt westerse (klassieke) filosofie, m.n. die van Plato, met de ideeënwereld van 'Das Glasperlenspiel' (1943), een roman van Hermann Hesse. Met een kort nawoord en verantwoording.