Johanna leeft alleen op het Groninger platteland. Haar man is dood en met haar twee dochters is het contact verslechterd nadat ze vraagtekens had geplaatst bij de nieuwste vlam van de jongste, Lisanne, een vroegoude, patserige professor. Op een dag staat een jongeman voor de deur, Kasper, die onderdak zoekt in ruil voor klussen. Hij blijft en ze krijgen een relatie. Vanaf zijn komst gebeuren er vreemde dingen. Het huis wordt belaagd door mieren en vliegen. Er scharrelen angstwekkende beesten rond. De grond achter het huis ondergaat onbegrijpelijke veranderingen, ook als er dan géén aardbeving plaatsvindt. Als dan de komst van Kasper niet toevallig blijkt, dreigt Johanna de bodem onder haar bestaan te verliezen. Na 'De mannen van Raan' (2015) schreef de auteur deze schitterende, absurdistische, hilarische roman. Fantasierijk, maar als minister Henk Kamp ten tonele verschijnt, voelt de grens tussen fictie en werkelijkheid dun. Een boek om bij te schateren, maar dat ook ernstig weet te stemmen. En al die tijd leef je met Johanna mee. Een bijzonder geslaagde, absurdistische roman, die toch weet te raken. *2014-47-3623 (2015/17).