Hugo Brems heeft in 2006 met dit laatste deel van de zevendelige 'Geschiedenis van de Nederlandse literatuur' het prestigieuze project, dat nog steeds in wording is, alvast schitterend afgerond. Niet eerder is een zo veelzijdige beschrijving gegeven van de recente literairhistorische gebeurtenissen, van 1945 tot en met 2005. Brems heeft gebroken met bekende beeld, waarin de Grote Drie of Vier het voor het zeggen hadden; ook de overbekende mijlpalen zoals Vijftig, Merlyn, Raster, Maximalen staan hier opgesteld in een veel genuanceerder en verrassender landschap dan we gewend waren. Een literairhistoricus moet reduceren, maar het is Brems gelukt die reductie niet ten koste van de veelkleurigheid en de tijdgebondenheid te voltrekken. Naast het literaire, spelen in zijn literatuurgeschiedenis ook de media, de reacties, de politieke en maatschappelijke aspecten een rol. Vanaf 1945 geeft hij elke tien jaar een soort dwarsdoorsnede van het literair klimaat op dat moment, waaruit de smeltkroes van literaire opvattingen naar voren komt. Het is een krachttoer om de literatuur en het literaire veld, zoals dat heet, van heden en nog zo pas verleden, in een brede greep te krijgen en overzichtelijk voor te stellen. Een standaardwerk. Ongewijzigde herdruk. Deze reeks, maar zeker dit deel, is op zijn plaats in elke bibliotheek.