Stilzitten was er niet bij. Arthur Rimbaud (1854-1891) mag dan in 1875 literair al zijn uitgeschreven, het zwervend bestaan zet hij voort. Als hij medio 1880 vanuit Cyprus in Aden belandt, zal hij dat uitmondinggebied van de Rode Zee pas weer verlaten als hij zijn gezwollen knie moet laten behandelen in Marseille, waar hij op 10 november 1891 overlijdt. Vanuit plaatsen als Aden, Harar en Tadjoura schrijft hij regelmatig brieven aan zijn moeder en zuster, aan zakelijke relaties, aan de Socit de Gographie. Een brief met verzoek aan hem als dichter gericht mee te werken aan 'France moderne' wordt genegeerd. Zijn brieven weerspiegelen dan ook een harde breuk met het potisch verleden. Hier schrijft een zakenman die onder barre omstandigheden handel drijft, expedities organiseert, problemen met gezondheid, vergunningen en schuldeisers heeft, zich ingehaald en gesloopt ziet door tropenjaren. Veel brieven - kattenbelletjes aan familie en drambrieven aan zakenpartners - komen op hetzelfde neer, een allesbehalve potische herhaling van zetten in vorm en toon. Waren ze niet geschreven door d Arthur Rimbaud, ze waren onherroepelijk uitgezeefd en doorgespoeld. Nu natuurlijk literair-historisch interessant, maar toch te vaak het niveau van een neergekrabbeld memo niet te boven gaand.