Vier (proza)gedichten in het debuut van de dichter-componist-pianist (1977): Kromming, Gewrichten, De Wolken (vertaling van Les Nuages van C. Tarkos) en steden tot de toekomst. Meestal zonder behoofdletering, met veel extra witspaties, ritmisch verdeeld tussen en in de regels, in het vierde afdeling gecentreerd waardoor (curieuze) semantische tegenstellingen ontstaan. Perspectief- en subjectwisseling (o.a. wolken - kinderen - bomen) verplaatst de lezer in andere identiteiten. Associatief verworven 'zinnen', als doordachte 'stellingen', in engagement met de 'wereld', ontkennend of bevestigend. Absurde juxtaposities. Telegramstijl, geoogst uit automatisch schrijven? Het tweede en vierde gedicht zijn in meer richtingen leesbaar. Problemen worden benaderd 'alsof ze muziek zijn'. Naar autonomie neigende pozie die verstarde (lees)houdingen deconditioneert. Onderhuids de bewuste fragmentatie is het tasten naar veronderstelde samenhang. Door de lengte (resp. 10, 29, 11 en 14 blz.) wint deze pozie aan monotonie wat ze aan lyriek mist, zoals de minimal music van Philip Glass.